Slide background
Slide background
Slide background
De positie van de burger bij nieuwbouwlocaties
10-11-2015
Sinds enige jaren geldt het zogenaamde relativiteitsbeginsel van artikel 8:69a Awb: ‘De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.’ Een belanghebbende die beroep aantekent bij een rechter kan dus niet alle wetten zo maar inroepen, zelfs niet al wordt in strijd met een wet gehandeld. Duidelijk zal moeten zijn dat de regel waarop hij zich beroept, geschreven is voor het belang dat hij aanvoert. Zo kan een trap die niet voldoet aan het Bouwbesluit niet meer worden ingeroepen om nieuwbouw op een aangrenzend perceel te voorkomen. De regel over de trap in het Bouwbesluit is namelijk niet geschreven om de buurman een argument te geven om woningbouw tegen te gaan, maar om de bewoner te beschermen tegen ongelukken.

Sinds enige jaren kennen we ook de zogenaamde ‘ladder van de duurzame verstedelijking’ van artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Dat schrijft voor dat ter motivering van een nieuwe stedelijke locatie drie vragen beantwoord moeten worden: Is er sprake van een actuele regionale behoefte waarin de nieuwe ontwikkeling voorziet? Zo ja, is er in het bestaand gebied van de regio een terrein beschikbaar te maken door herstructurering of transformatie? Zo nee, kan het nieuwe terrein goed ontsloten worden voor allerlei vormen van vervoer?

Beide artikelen bij elkaar roepen de vraag op of een belanghebbende die in beroep gaat tegen een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, bijvoorbeeld een uitbreidingslocatie in het buitengebied, met succes kan inroepen dat het plan niet voorziet in een (regionale) woonbehoefte?

Volgens ABRS 10 januari 2014, ECLI: NL:RVS:2014:70 kan dat. Gelet op een goede ruimtelijke ordening kunnen de appellanten in deze casus zich ter bescherming van hun woon- en leefklimaat beroepen op het voorkomen van woonbebouwing ter plaatse. Andere argumenten die zij kunnen inroepen zijn: het ontbreken van behoefte aan woningbouw, bezwaren over de verkoopbaarheid van de woningen, de marktomstandigheden en –ontwikkelingen, eventuele marktverstoring en de toegestane bebouwingsdichtheid van de in het plangebied voorziene woningen.

Dat wil nog niet zeggen dat een dergelijk beroep ook succes heeft. Dezelfde uitspraak geeft namelijk aan, dat als de gemeente een goed (beleids)verhaal heeft ter onderbouwing van de woningbehoefte en kan aangeven dat de ontwikkeling niet in bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, de appellant toch geen gelijk krijgt.

In deze zaak gaf de toelichting bij het bestemmingsplan aan dat de ontwikkeling paste binnen het Woonplan. Dat was richtinggevend voor het gemeentelijk woningbouwbeleid. Dat beleid was weer gebaseerd op regionale afspraken, waarbij rekening was gehouden met de oude opgaven en de reeds gerealiseerde sloop en nieuwbouw. De verwachting was bovendien dat de bevolking nog zou groeien waardoor een toename van de woningbehoefte werd verwacht. De gemeente mocht op grond van de regiovisie nog bouwen en het plan paste binnen de woningbouwtaakstelling die in regionaal verband was gesteld voor de gemeente. Hetgeen appellanten aanvoerden over de marktomstandigheden en de marktvraag vond de rechter niet meer van belang, o.a. omdat het plan zich uitstrekt over een periode van in beginsel tien jaar. In de plantoelichting had de raad verder beschreven in hoeverre aan de regionale woningbehoefte kon worden voldaan binnen bestaand stedelijk gebied. De inbreidingslocaties binnen de dorpsbebouwing waren beperkt en ongeschikt. Ook voor de herstructureringsmogelijkheden gold dat deze onvoldoende ruimte boden om het gewenste aantal woningen te kunnen realiseren. De uitgangspunten van het beleid op grond waarvan het ruimtebeslag voor een woningbouwprogramma zoals in dit plan was voorzien, golden nog steeds en waren dusdanig groot is dat er binnen het bestaand stedelijk gebied van de gemeente geen ruimte voor beschikbaar was. Ook door middel van intensivering, revitalisering en herstructurering was een dergelijke opgave volgens de plantoelichting niet haalbaar. De enige wijze waarop de voorziene woningbouw dus kon worden gerealiseerd was door het op een zorgvuldige wijze invullen van een deel van het buitengebied. Aldus de plantoelichting. De Afdeling vond vervolgens dat de gemeenteraad voldoende had beschreven dat realisering van de in het plan voorziene aantal woningen niet mogelijk was binnen bestaand stedelijk gebied. Bovendien kon de appellant niet aannemelijk maken dat de feitelijke situatie met betrekking tot het bestaand stedelijk gebied zodanig was dat de raad dit besluit niet had moeten nemen.

En aldus kon de nieuwe locatie, gelegen in het buitengebied gewoon ontwikkeld worden. Een goed (beleids)verhaal is maar alles!

  bestemmingsplan, bouwen, gebiedsontwikkeling, gemeenteraad, herstructurering, vaststellen bestemmingsplan


Reactie(s)

Er zijn nog geen reacties op dit artikel.



Naam


Email


Uw reactie








ABONNEER
je op deze Blog via E-mail

Vul je emailadres in om in te schrijven op deze blog en emailmeldingen te ontvangen van nieuwe berichten.

MENSELIJK
Oog voor mens en omgeving binnen de juridische puzzel.
NIEUWE STRUCTUREN
RO gaat nog te veel over de geijkte paden. Durf die los te laten.
DRAAGVLAK
RO bekijk je vanuit alle invalshoeken. Alleen dan krijg je mensen mee.